Samenwerking van de ogen

Bij een goede samenwerking tussen beide ogen (normaal binoculair zien) zal één drie-dimensioneel beeld, gebaseerd op informatie van beide ogen, worden waargenomen.

Binoculair zien

Er zijn 3 graden van binoculair zien:

  1. gelijktijdige perceptie: beide ogen ontvangen tegelijkertijd een identiek beeld centraal op het netvlies (gele vlek)
  2. fusie: de twee identieke beelden versmelten tot één beeld
  3. stereozicht: in de hersenschors (8) versmelten de beelden tot een beeld in drie dimensies.
  1. Binoculair gezichtsveldbinoculair-zien
  2. Voorwerp
  3. Beeld rechteroog
  4. Rechter oogzenuw
  5. Chiasma opticum
  6. Rechter optische baan
  7. Rechter hersenhelft
  8. Eén enkel, driedimensionaal beeld waargenomen door de hersenen
  9. Rechter visuele cortex
  10. Linker visuele cortex
  11. Linker hersenhelft
  12. Linker optische baan
  13. Linker oogzenuw
  14. Beeld linkeroog

Het binoculair zien in de realiteit.

binoculairzien-linkeroog.jpgLinkeroog

 beideogenBeide ogen samen

 vision oeil droitRecteroog                         

Doordat beide ogen het beeld via een iets andere invalshoek bekijken, zijn de twee beelden niet volledig identiek. Daardoor ontstaat bij versmelting van deze beelden een drie dimensioneel beeld.

Bij permanent manifest scheelzien (strabisme) ontstaan op jonge leeftijd, is het normale stereoscopisch zicht niet mogelijk.

Bij een zeer kleine scheelzienshoek zijn gelijktijdige perceptie en fusie meestal wel mogelijk, maar stereozicht is enkel in grove mate of vaak helemaal niet aanwezig.

Bij een grotere hoek is aan geen van de drie voorwaarden voldaan. Suppressie, het wegfilteren van het beeld van het scheelstaande oog, verhindert het binoculair zien.

Om de graad van stereozicht te meten bestaan er verschillende testen:

stereotesten           stereotesten

Bij de stereotesten gaat elk oog via een andere invalshoek naar hetzelfde object kijken waardoor de tekeningen “in reliëf” gezien worden.

Dieptezicht

Er zijn twee vormen van dieptezicht :

  • het binoculair dieptezicht of stereoscopisch zicht is de hoogste graad van het binoculair zien.
  • de monoculaire diepteperceptie of diepteaanwijzingen. Hierdoor kunnen we, zelfs met één oog toe, op rationele wijze diepte waarnemen. De monoculaire diepteperceptie wordt gebruikt voor alles wat verder dan 2 meter gelegen is.

Bij monoculaire diepteperceptie gaat het om 6 verschillende waarnemingen:    

Grootte van een voorwerp       

dieptezicht - grootte van een voorwerp Als we 2 gelijkvormige beelden zien, maar het ene is kleiner dan het andere, dan wordt het kleinste als verder weg gezien.

 
 
Perspectief                   

lineair perspectief lineair perspectief   

 twee parallelle lijnen die van de waarnemer weglopen tot in het “oneindige” lijken steeds smaller te worden.

 

 

 

 

atmosferisch perspectiel atmosferisch perspectief   

 hoe verder de beelden zich bevinden, hoe minder het contrast is

 

 

 

 

detailperspectief detailperspectief           

 hoe verder weg een voorwerp zich bevindt, hoe minder we de details kunnen waarnemen.

 

 

 

 

 

 

textuur textuur               

 een bepaalde structuur wordt als verder weg waargenomen wanneer deze kleiner lijkt

 

 

 

 

vedrkorting verkorting               

 een bepaalde afstand in de ruimte (bijvoorbeeld de afstand tussen twee dwarsbalken van een treinspoor) lijkt kleiner als die zich verder weg bevindt

 
 
 
 
Accommodatie en convergentie 

Accommodatie : uit de kromming van de lens (bol of eerder vlak) analyseren de hersenen of de ogen scherpgesteld zijn op iets wat dichtbij of ver weg is.

Convergentie : wanneer we naar een object dichterbij kijken, moeten onze ogen zich naar binnen draaien.

Dit zijn automatische mechanismen, dus weinig subjectief.

superpositie Superpositie               

 Een voorwerp dat een deel van een ander voorwerp of beeld bedekt, bevindt zich dus dichterbij dan het ‘bedekte’ beeld

 
 
 
 
 
 
beweging Beweging                   

 Ook tijdens het bewegen kunnen we diepte waarnemen wanneer we kijken naar een stilstaand object, we zien het in tegenovergestelde richting bewegen. Als je naar een dichtbij gelegen voorwerp kijkt, zal het heel snel in omgekeerde richting bewegen. Hoe verder het object, hoe trager de tegenovergestelde beweging. Dit kan je makkelijk zien als je met  de auto rijdt of in een trein zit en naar een landschap kijkt.

 
 
 
 
schaduw, scherpte en helderheid Schaduw, scherpte en helderheid

 De wijze waarop licht invalt en weerkaatst wordt door een object en de schaduwen uitgaande van objecten bieden een effectieve cue voor de hersenen om de vorm van objecten en hun positie in de ruimte te bepalen. Schaduwen, perspectief, scherpte en wazigheid geven een duidelijk diepte–effect.

 Schaduwen, hun helderheid of donkerte, en tevens de richting ervan, bieden een enorme hulp om diepte in te schatten. Aan de hand van de intrinsieke schaduw van een object kunnen we afleiden of het een hol of bol object is. Als we de lichtbron niet kunnen lokaliseren, gaan we er automatisch van uit dat het licht van boven komt.

 

Convergentie

Convergentie is het gelijktijdig naar binnen richten van beide ogen om een voorwerp dat zich dichterbij bevindt met beide ogen te kunnen fixeren. Dit is onder andere van groot belang bij het lezen van een boek, bij computerwerk,…

Divergentie is het gelijktijdig naar buiten richten van beide ogen om een voorwerp te bekijken dat zich verder weg bevindt.

De ogen gaan convergeren om een voorwerp te volgen dat dichterbijkomt. Wanneer het voorwerp zich van ons verwijdert en we willen het blijven volgen, zullen onze ogen moeten divergeren.