Bij scheelzien (strabisme) is de samenwerking tussen de ogen verstoord.
Er is manifest scheelzien (= heterotropie) wanneer er slechts één oog correct gericht is op hetgeen men wil bekijken. Het andere oog neemt een afwijkende stand aan, het staat scheel.
Bij latent scheelzien (= heteroforie) staan beide ogen recht bij het kijken met de twee ogen open. Enkel bij het kijken met één oog neemt het afgedekte oog een afwijkende stand aan.
Een discreet latent scheelzien is niet pathologisch. Een groot latent scheelzien kan wel leesklachten of vermoeide ogen geven.
We spreken van intermittent scheelzien wanneer het scheelzien niet altijd aanwezig is. Soms staan de ogen recht, soms staat één oog afwijkend.
Het is belangrijk uit te maken of een kind steeds met hetzelfde oog scheelkijkt dan wel of het beide ogen afwisselend gebruikt. Wanneer steeds hetzelfde oog wegdraait, dan wordt het schele oog ook een lui oog.
Bij alternerend scheelzien kijkt spontaan het linker-, dan weer het rechteroog scheel. Door het afwisselend gebruik is er minder risico op een lui oog.
We kunnen scheelzien beschrijven naar de richting waarin het oog afwijkt.
Esodeviatie = convergent strabisme / één oog staat naar binnen gericht
Exodeviatie = convergent strabisme / één oog staat naar buiten gericht
Hyperdeviatie = hoogstand / één oog staat naar boven gericht
Hypodeviatie = laagstand / één oog staat naar onder gericht
Cyclodeviatie = torsioneel strabisme / één oog is gekanteld in wijzer- of tegenwijzerzin
orzaken van scheelzien
Early onset scheelzien : vorm van scheelzien die ontstaat binnen de eerste 6 levensmaanden. Het gaat meestal om convergent strabisme met doorgaans grote scheelzienshoek, vaak gecombineerd met nystagmus en torticollis.
Essentieel scheelzien : Scheelzien zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak. Oogspieren en bezenuwing zijn intact maar toch is de horizontale of verticale balans van de ogen gestoord. Zo ontstaat bijvoorbeeld scheelzien naar binnen wanneer de binnenste oogspieren te fel gestimuleerd worden ten opzichte van de buitenste. Beperkte fusiecapaciteiten, asymmetrisch gelaat,.. kunnen een rol spelen in het ontstaan van dit scheelzien.
Accommodatief scheelzien : scheelzien kan ook ontstaan op basis van verziendheid. Door het accommoderen om de verziendheid te compenseren, ontwikkelen sommige kinderen scheelzien naar binnen (convergent scheelzien). Dit accommodatief scheelzien ontstaat typisch rond de leeftijd van 2 à 3 jaar wanneer een kind meer in detail zijn omgeving wil bekijken.
Sensorisch scheelzien : een ernstige visusvermindering aan één oog door oogpathologieën zoals aangeboren cataract, een oogfundusletsel of corneaperforatie, is oorzaak van onvoldoende stimulatie van het binoculair zien (fusie). Er zal geleidelijk aan sensorisch scheelzien ontstaan.
Paretisch scheelzien : er is paretisch scheelzien wanneer een oogspier of een groep van oogspieren verlamd is. Deze vorm van scheelzien kan aangeboren zijn, maar komt vaker verworven voor, bijvoorbeeld na een ongeval.
Restrictief scheelzien : oogspieren kunnen ook in hun beweging beperkt zijn. Scheelzien zal optreden wanneer in de beperkte blikrichting wordt gekeken. Aangeboren restrictief scheelzien komt zelden voor. Bij volwassenen met schildklierlijden worden sommige oogspieren soms minder elastisch waardoor scheelzien en dubbelzien ontstaan in bepaalde blikrichtingen.